- Het kabinet-Schoof heeft geen plannen om grote wijzigingen aan te brengen in het nieuwe pensioenstelsel dat uiterlijk 2027 operationeel wordt.
- Voor miljoenen werknemers en gepensioneerden betekent dit dat ze te maken krijgen met andere regels voor hun toekomstige pensioen.
- De zekerheid over pensioenuitkeringen gaat ook op een andere manier meespelen.
- Lees ook: Dit is de top 20 van grootste pensioenfondsen ter wereld: ambtenarenfonds ABP zit met €500 miljard in de top 5
De kans dat het kabinet-Schoof alsnog gaat sleutelen aan het nieuwe pensioenstelsel, lijkt klein. De coalitiepartijen PVV, NSC, VVD en BBB konden het niet eens worden over eventuele aanpassingen. Dat betekent dat voor grote groepen het invoeringstraject van het nieuwe stelsel doorgaat en uiterlijk in 2027 moet zijn afgerond. Voor veel werknemers en gepensioneerden is daarbij een belangrijke vraag hoe ‘veilig’ hun pensioen wordt in het nieuwe stelsel.
Het belangrijkste verschil tussen het oude en het nieuw stelsel, is dat het huidige pensioensysteem zo werkt dat veel pensioenfondsen een toezegging doen over de hoogte van de toekomstige pensioenuitkering. Die is bijvoorbeeld gebaseerd op 70 procent van het gemiddelde loon. In het nieuwe pensioenstelsel is er geen harde toezegging over de hoogte van de uitkering.
Het huidige stelsel lijkt op papier meer zekerheid te bieden, omdat de beoogde pensioenuitkering gekoppeld is aan de hoogte van het loon. Bovendien is er een voorwaardelijke toezegging om het pensioen te laten meegroeien met de stijging van lonen of de inflatie.
Op dat laatste punt is het echter flink misgegaan in de afgelopen vijftien jaar. Veel pensioenfondsen konden de pensioenen niet laten meebewegen met de inflatie (indexeren), omdat ze niet voldeden aan financiële buffereisen. Het gevolg is geweest dat er forse ‘indexatiegaten’ zijn ontstaan, waardoor pensioenen niet waardevast zijn gebleven. Het huidige stelsel biedt daarmee minder zekerheid dan op papier het geval lijkt.
Doordat er in het huidige pensioenstelsel een toezegging is over de hoogte van de uitkering, moeten pensioenfondsen ook voldoen aan bepaalde financiële eisen. Via de zogenoemde ‘dekkingsgraad’ wordt bijgehouden of er op de lange termijn voldoende geld in de pensioenpot zit om toekomstige gepensioneerden te kunnen blijven uitbetalen. Is dat niet zo, dan kan het noodzakelijk zijn om de pensioenpremies te verhogen, te korten op de pensioenuitkeringen of pensioenen niet mee te laten stijgen met de inflatie.
In het nieuwe pensioenstelsel vervalt de toezegging over de toekomstige pensioenuitkering op basis van het salaris dat iemand verdient. In plaats van een collectieve beleggingspot komen er individuele pensioenpotjes van deelnemers.
Als een werknemer met pensioen gaat, bepaalt de hoogte van het individuele pensioenvermogen hoe hoog de uitkering wordt. Het beleggingsrisico ligt dus bij de werknemer. Aan de andere kant is er geen discussie meer over dekkingsgraden en het eventuele niet-indexeren van pensioenen.
Twee opties voor uitkering pensioen in nieuw stelsel
Maar hoe 'veilig' is je pensioen nu in het nieuwe stelsel? Van belang hierbij is dat pensioenfondsen van werkgevers in het nieuwe pensioenstelsel in principe uit twee varianten kunnen kiezen.
Pensioenfondsen hebben de keuze tussen een solidaire en een flexibele pensioenregeling. Bij de solidaire pensioenregeling is er één beleggingsbeleid, waarbij deelnemers niet zelf kunnen kiezen om bijvoorbeeld meer of minder in aandelen te beleggen in de opbouwfase.
In de solidaire variant wordt er ook een financiële buffer aangehouden, de zogenoemde solidariteitsreserve. Hierbij mag maximaal 15 procent van het vermogen opzij worden gezet om onvoorziene risico's, zoals bijvoorbeeld een grote dip op de beurs, op te vangen.
De pensioenuitkering is bij deze regeling wel altijd variabel. Dit betekent dat de uitkering jaarlijks kan veranderen, waarbij de hoogte van de uitkering kan mee schommelen met de beleggingsresultaten.
Op zich klinkt een variabele uitkering minder zeker dan de huidige pensioenuitkering die gebaseerd is op de hoogte van het loon dat iemand als werknemer verdiende. Echter, dit hoeft niet zo te zijn. Binnen de solidaire variant wordt ook na pensionering nog voor de deelnemer belegd en dat betekent dat de uitkering ook nog verhoogd kan worden, in het geval van goede beleggingsresultaten. Het omgekeerde geldt ook, dus er is eveneens een risico op een verlaging van de pensioenuitkering.
Bij de tweede variant, de flexibele pensioenregeling, krijgen deelnemers in de opbouwfase meer invloed op de manier waarop de ingelegde pensioenpremies worden belegd. Er is een keuze om bijvoorbeeld een offensiever beleggingsprofiel te kiezen of juist een defensiever beleggingsprofiel.
Er vindt geen risicodeling plaats met andere deelnemers van de pensioenregeling via bijvoorbeeld de manier waarop rendementen worden verdeeld over groepen deelnemers, of in de vorm van een solidariteitsreserve.
Bij de pensioenuitkering is er wel meer keuze: deelnemers kunnen de opgebouwde persoonlijke pensioenpot laten uitkeren als een levenslange vaste uitkering, of via een variabele uitkering. In het laatste geval wordt een deel van het opgebouwde vermogen na pensionering nog belegd. Afhankelijk van de beleggingsresultaten kan de pensioenuitkering dan hoger of lager uitvallen.
Als voor een vaste uitkering wordt gekozen, geeft dit aan de ene kant meer zekerheid over de hoogte van de uitkering. Tegelijk is het dan wel zo dat er geen 'indexatie' meer plaatsvindt. Ofwel: het vaste uitkeringsbedrag stijgt niet in lijn met de inflatie. De deelnemer zal in dit geval dus zelf een extra potje moeten hebben om het pensioen in de uitkeringsfase waardevast te houden.
Meer weten over wat het nieuwe pensioenstelsel voor jou betekent? Meld je dan nu gratis aan voor het derde online Pensioenevent, op 14 november, 16.00. Vóór de uitzending ontvang je per mail een kijklink. Er is mogelijkheid om tijdens de uitzending vragen te stellen.